Macro: attributen

<< Click to Display Table of Contents >>

Navigation:  Macro's >

Macro: attributen

Alle objecten hebben attributen. Dat zijn aan de ene kant de invoergegevens, zoals die (in de formulieren) in Vision door de gebruiker in te vullen zijn.

Aan de andere kant zijn er de berekende uitvoergegevens, zoals die na een berekening in het netwerkschema of in het detailscherm te bekijken zijn.

 

Bijna alle objecten hebben tevens het attribuut 'Result'. Dit is een tekst die de waarde 'NO' heeft indien geen berekeningsresultaten beschikbaar zijn. Na uitvoeren van een berekening heeft deze variabele onderstaande waarde:

'LF': resultaat loadflowberekening beschikbaar

'IEC': resultaat IEC 60909-berekening beschikbaar

'FA': resultaat Storing Sequentieel beschikbaar

'REL': resultaat betrouwbaarheidsberekening beschikbaar

'PROT': resultaat beveiligingsberekening beschikbaar

'SEL': resultaat selectiviteitsberekening beschikbaar

'RIP': resultaat toonfrequentberekening beschikbaar.

 

Standaard is de objectvariabele met de naam 'Network' aanwezig. Deze bevat het actuele netwerk. Van deze variabele kan het attribuut 'Result' opgevraagd worden via: Network.Result. Hiermee kan getest worden of de resultaten voor het gehele netwerk beschikbaar zijn.

 

Alle netwerkresultaten binnen de macro vervallen, als het netwerk door een commando gewijzigd wordt. Als enkele resultaten later in de macro beschikbaar moeten blijven, moeten die waarden in variabelen opgeslagen worden.

 

De attributen die binnen een macro kunnen worden geraadpleegd en bewerkt, zijn opgenomen in een tabel. Al deze attributen kunnen met de commando's uit de macrotaal bewerkt en afgedrukt worden. Hierbij wordt de waarde afgerond in het geval dat een gebroken reëel getal wordt toegekend aan een attribuut van het type geheel getal. Alle attributen behoren bij specifieke objecten. Er is een tabel, waarin voor alle objecten is aangegeven welke attributen beschikbaar zijn.

 

De attributen kunnen niet los gezien worden van de objecten waar zij bij horen. Een attribuut wordt dan ook altijd gebruikt samen met de aanduiding van het bijbehorende object. Eerst volgt de objectaanduiding, direct gevolgd door een punt en de aanduiding van het attribuut. De algemene notatie is:

Object( ObjectNaam ).Attribuut

 

Voorbeelden:

Cable'MijnKabel' ).Rating1

AsynMot'MijnMotor' ).Pref