<< Klik om de inhoudsopgave weer te geven >> Navigatie: Macro's > Macro: commando's en parameters |
Voor elk commando is een bepaald aantal parameters nodig. Parameters staan tussen twee haakjes achter een commando, gescheiden door komma’s. Een parameter kan een waarde, een attribuut of een vergelijkingsteken zijn.
•Een waarde kan een tekst, getal, logische waarde (true/false), schakelstand (open/closed), vermogensrichting (supply/absorb) of object zijn. Deze waarde kan opgeslagen zijn in een variabele of in een attribuut van een object (bijvoorbeeld de spanning op een knooppunt).
•Een attribuut is een invoergegeven of een uitvoergegeven van een van de objecten in het netwerk. In de macrotaal kunnen de invoergegevens gewijzigd en geraadpleegd worden. De uitvoergegevens kunnen alleen geraadpleegd worden.
•Een vergelijkingsteken is nodig voor logische functies. Binnen de macrotaal zijn beschikbaar: = (gelijk), <> (ongelijk), < (kleiner dan), <= (kleiner dan of gelijk aan), > (groter dan), >= (groter dan of gelijk aan). Deze vergelijkingstekens kunnen gebruikt worden voor de commando's: If, While en Until.
Er zijn commando’s beschikbaar voor:
•Bewerkingen: wijzigen van het netwerk of variabelen
•Rekenkundige functies: enkele basisfuncties (afronden, pi, kwadrateren, worteltrekken en goniometrie)
•Procedures: door de gebruiker te definieren procedures
•Conditional: afhankelijk van waarden wordt een stukje macro’ uitgevoerd of overgeslagen
•Loop: afhankelijk van waarden wordt een stukje macro herhaaldelijk uitgevoerd of overgeslagen
•Berekening: resultaten berekenen
•Rapportage: uitvoeren en formatteren
•Inlezen: cellen uit Excel inlezen voor bewerking met een Macro
•Netwerkcommando's: opslaan van door de macro bewerkte netwerken.