2022 – Besturing
Vóór de opkomst van de automatisering was het besturen van complexe systemen als elektriciteitsnetten handwerk. Elektriciteitsbedrijven begonnen desondanks aan een proces van schaalvergroting, centralisatie en optimalisatie, dat uiteindelijk leidde tot het betrouwbare systeem dat we nu hebben.
Door de energietransitie maakt onze samenleving nu steeds meer gebruik van duurzaam opgewekte elektriciteit. Traditionele centrales worden vervangen door duizenden duurzame energiebronnen. Deze toenemende complexiteit vraagt om nieuwe hulpmiddelen voor inzicht in en besturing van onze netten.
De energietransitie leidt tot nog meer schaalvergroting, maar er vindt tegelijk een proces van decentralisatie plaats. Duurzaam opgewekte elektriciteit moet zoveel mogelijk lokaal worden gebruikt om te grote energietransporten te voorkomen. Hiervoor moeten nieuwe systemen worden ontworpen, waarbij inzicht over wat er gebeurt in de miljoenen aansluitingen van de netten cruciaal is. Het besturen van energienetten wordt zo steeds meer het werk van algoritmes en geautomatiseerde processen, waarbij high assurance en privacy-aspecten een grote rol spelen.
Naar een provinciaal net
De kolenmijnen en hun centrales speelden een grote rol bij de elektrificatie van Limburg. Zij waren onderling gekoppeld en leverden ook elektriciteit in de directe omgeving. Om de hele provincie van elektriciteit te kunnen voorzien werd in 1909 de Stroom Verkoop Maatschappij (SVM, later PLEM) opgericht. Na twintig jaar was heel Limburg aangesloten. Gemeenten verzorgden zelf de distributie. De SVM was behoorlijk vooruitstrevend. De 50 kV-lijn van Staatsmijn Emma naar Maastricht was in 1919 de eerste in Nederland en dat gold ook voor de 150 kV-lijn die in 1930 Staatsmijn Maurits met Maasbracht verbond. Daar zou op termijn een koppeling met de netten in het westen moeten komen.
Staatsmijnen hoopte behalve Limburg ook de rest van Nederland van elektriciteit – en van kolen en cokesgas – te kunnen voorzien. Andere provinciale bedrijven voelden daar weinig voor, bang hun zelfstandigheid te verliezen. Voor men het hierover eens kon worden brak de oorlog uit. De bezetter had andere plannen. In 1943 kwam een 220 kV-lijn in bedrijf (nog een primeur in Nederland), van Jupille naar Zukunft, die het Luikse net aan het Duitse transportnet koppelde. De bijbehorende lijn naar Lutterade werd pas na de bevrijding door de PLEM voltooid. Kort daarop kwam alsnog de verbinding met het net van de PNEM tot stand, als onderdeel van het eerste landelijke koppelnet.
Van de grote rol die Zuid-Limburg heeft gespeeld in de nationale energievoorziening is vrijwel niets meer te zien. Na het sluiten van de mijnen (de laatste in 1974) zijn vrijwel alle gebouwen, centrales, infrastructuur en steenbergen gesloopt en opgeruimd. Ondergronds zijn de mijnen afgesloten, ingestort en ondergelopen. Twee van de centrales bleven nog wel geruime tijd in bedrijf. Die van de Julia leverde tot 1987 elektriciteit aan een glasfabriek in Herzogenrath en de Mauritscentrale, die voor DSM bleef werken, sloot pas in 1998. De 50 en 220 kV-lijnen zijn al opgeruimd en de 150 kV-lijn van Lutterade naar Maasbracht wordt in 2022 door een kabel vervangen. Dan herinneren alleen onderstations als Lutterade, Treebeek en Terwinselen nog aan de bijbehorende mijnen. En Chemelot, zoals het terrein van Staatsmijn Maurits nu heet.
Onderzoek
In 1938 werd in Arnhem het kortsluithuis van de KEMA geopend. Hier werden de vermogenschakelaars en transformatoren getest die nodig waren voor het groeiende elektricteitsnet. Het laboratorium bestond uit drie gebouwen. In het machinegebouw waren de motoren, generatoren en transformatoren opgesteld, die de energie voor de proeven opwekten. Naast het machinegebouw stonden het beproevings- en het commandogebouw, waar de apparatuur werd bediend. Door smalle kijkspleten met onbreekbare ruitjes konden de proeven veilig worden bekeken, ook als een apparaat de proef niet doorstond.
In het beproevingsgebouw stond het te testen apparaat opgesteld, dat via een voor de test gebouwd beproevingscircuit verbonden was met de kortsluitgenerator. Als die op toeren was, werd in het commandogebouw de slingertimer losgelaten. Die tikte in één zwaai een serie ingestelde relais aan, waarmee de diverse apparaten van de proef werden ingeschakeld. Het eerste relais bediende het ‘maakcontact’, het laatste de ‘master breaker’. De tijdens de zwaai gemeten stromen en spanningen werden met oscillografen vastgelegd. Hierin bevond zich een lichte lus die reageerde op veranderingen in het magnetisch veld. Via het spiegeltje dat verbonden was met de lus werd een lichtstraal op fotografisch papier in een draaiende trommel geprojecteerd. Zo konden transiënten tot een frequentie van 20 kHz worden geregistreerd. Veel apparatuur was door KEMA zelf ontwikkeld en gebouwd.
Het kortsluitlab begon met een kortsluitvermogen van 500 MVA. In de jaren vijftig werd het machinegebouw vergroot en werden een tweede beproevings- en commandogebouw gebouwd. Bezoekers moesten nu in het commandogebouw vanachter een glazen wand toekijken, opdat ‘de concentratie van het bedienend personeel niet werd verstoord’.
Het tweede laboratorium had een maximaal kortsluitvermogen van 1.100 MVA, maar ook dat was na een aantal jaren te weinig. Het lab – inmiddels De Zoetenlaboratorium – werd nog eenmaal vergroot tot 1.500 MVA, maar verhuisde daarna naar een nieuw gebouw aan de Rijn.
Het eerste commandogebouw was van 2006-2016 kantoor voor Phase to Phase.
Centralisering
In de bossen boven Arnhem ligt, niet ver van Papendal, een geheimzinnige betonnen bunker: de Grossraumgefechtsstand Diogenes. Het enorme gebouw is tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Luftwaffe gebouwd. Het speelde een grote rol in de Duitse luchtverdediging.
Na de verloren slag om Engeland moest de Luftwaffe overschakelen naar een defensieve rol om de nachtelijke aanvallen door Engelse bommenwerpers het hoofd te bieden. Fliegerhorst Deelen werd de basis van het eerste Nachtjagdgeschwader.
De Duitse luchtverdediging werd in eerste instantie vanuit de afzonderlijke radarstellingen aangestuurd maar werd later, voor de sector rond Nederland, in Diogenes gecentraliseerd. Er werkten, in ploegendienst, vele honderden mannen en vrouwen.
Aan het begin van de oorlog waren de Britse radarsystemen superieur aan de Duitse. Later wisten de de Duitsers hun achterstand echter te verkleinen. Met de Freya konden vliegtuigen op 120 km worden gesignaleerd. Met een combinatie van Freya’s – een Wassermann of Mammut – werd dat 300 km. Dichterbij gekomen, werden individuele vliegtuigen met de Würzburg of Würzburg-Riese gevolgd. Met het Y-Verfahren werden de eigen vliegtuigen gevolgd en aangestuurd. Beide partijen probeerden continu elkaars radar en radioverkeer te verstoren.
In Diogenes werd alle voor de gevechtsleiding relevante informatie gecombineerd. De grote centrale zaal (Kampfraum) van de bunker was daartoe met een grote halftransparante kaart in een eigen en een vijandelijke zijde verdeeld. Zogenoemde Blitzmädel kregen via radio en telefoon actuele informatie door, die ze met kleine schijnwerpers op de kaart projecteerden. Aan de vijandelijke kant werden vanaf twee tribunes de inkomende bommenwerpers gevolgd. Aan eigen kant werden verdedigende vliegtuigen en posities geprojecteerd. Aan deze kant bevonden zich op balkons de officieren die de luchtverdediging coördineerden.
Tijdens de Slag om Arnhem probeerden de Duitsers de bunker op te blazen, in de veronderstelling dat die het doel was van de luchtlandingen. Het interieur werd verwoest, maar het gebouw zelf gaf geen krimp. Na de oorlog werd Diogenes als Rijksarchief gebruikt, maar nu wacht de bunker op een definitieve bestemming.
Optimalisatie
In 1952 werd het eerste landelijk koppelnet in gebruik genomen. De Sep opende in Arnhem een Landelijk Centrum (LC) om de bedrijfsvoering te coördineren. Dit begon als een telefoonpost met directe lijnen naar de schakelwachten van de deelnemende bedrijven, maar kreeg al gauw ook de beschikking over een nauwkeurige frequentiemeter, ‘verremeetinrichtingen’ voor de belasting van de netten en afstandsbediening voor de belangrijkste vermogenschakelaars. Het koppelnet was alleen bedoeld voor uitwisseling van elektriciteit bij storingen en niet als transportnet. De deelnemende bedrijven bleven zelf verantwoordelijk voor productie en transport in het eigen gebied. Ze mochten daarbij gebruik maken van een van de circuits van het koppelnet. Binnen de Sep werd gezamenlijk afgesproken hoe op vermogensafwijkingen moest worden gereageerd en het besturen van de provinciale netten werd gaandeweg geautomatiseerd. Alle provinciale bedrijven werden uiteindelijk feitelijk gelijk bestuurd
Binnen de Sep werd al snel over een nieuw en groter 380 kV-koppelnet gesproken. Dit zou juist wél een transportnet moeten worden. De deelnemende bedrijven moesten hiervoor akkoord gaan met het uitbreiden van de macht van de Sep. Het oude koppelnet zou in deelnetten worden opgesplitst, met elk een aansluiting op het 380 kV-net. In 1970 kon het eerste deel van het nieuwe koppelnet in gebruik worden genomen, maar pas eind jaren ’80 werd het met de lijn Hengelo-Gronau voltooid.
In Den Haag was men van mening dat de elektriciteitsvoorziening met al zijn autonome bedrijven niet optimaal functioneerde. De Sep nam de kritiek ter harte en werkte aan de optimalisering van het elektriciteitsnet. Het zou echter tot 1982 duren voor, met de invoering van LEO (Landelijke Economische Optimalisatie) het net daadwerkelijk vanuit de regelzaal in Arnhem werd bestuurd. Het totale energieverkeer in het koppelnet nam direct met 28% toe.
Procesautomatisering
KEMA verruilde in 1973 het kortsluithuis voor een nieuw kortsluitlaboratorium. Dit was met een kortsluitvermogen van 8.500 MVA maar liefst zes keer zo groot. In 2011 werd KEMA overgenomen door Det Norske Veritas en kreeg de naam DNV KEMA. Besloten werd het lab met twee extra generatoren uit te breiden, om ook de grootste transformatoren te kunnen beproeven. Deze uitbreiding werd voltooid in 2015. Het maximale kortsluitvermogen was met 13.000 MVA het grootste ter wereld. Er werd ook een tweede synthetische installatie gebouwd, waarmee spanningen tot en met 1.200 kV binnen (test-)bereik kwamen. Het kortsluitlaboratorium kreeg de naam Queen Maxima High Power Laboratory. Het bedrijf heette inmiddels DNV GL.
Met zes generatoren is de besturing en synchronisatie lastiger. De aandrijfmotoren van de originele vier kortsluitgeneratoren worden aangedreven door roterende generatoren, terwijl de motoren van de nieuwe kortsluitgeneratoren gevoed worden door statische omvormers met speciaal ontwikkelde vermogenselektronica. Een speciale stootgenerator zorgt ervoor dat tijdens de kortsluiting de spanning op niveau blijft. Ook hier wordt bij de nieuwe generatoren gebruikt gemaakt van vermogenselektronica. De besturing van het machinepark is geautomatiseerd. Vanuit de bedieningskamer wordt het proces bewaakt.
Ondanks de schaalvergroting is het testen niet wezenlijk anders dan in 1937: het verifiëren van de correcte functie van apparatuur voor transmissie en distributie van elektrische energie. Door de energietransitie krijgt het laboratorium nu wel te maken met nieuwe apparatuur, waarvoor andere testmethoden nodig zijn. HVDC gelijkstroomschakelaars worden getest door de generatoren op lage frequentie te laten draaien, waardoor gedurende korte tijd pseudo-gelijkspanning beschikbaar is. Ook het aanbod van nieuw schakelmaterieel met ‘groene’ SF6-vrije gassen vraagt om aanpassingen.
In 2019 verkocht DNV GL het laboratorium aan CESI Group in Italië – voorheen de grootste concurrent. Vanwege de kracht van het merk KEMA, heeft CESI nu al haar testlaboratoria onder de naam ‘KEMA Labs’ gebundeld.
Wie bepaalt de regels?
Nederlandse wetten worden in Den Haag door de regering en het parlement gemaakt. Het parlement bestaat uit de Eerste en de Tweede Kamer, maar in de praktijk staat de Tweede Kamer op de voorgrond. De zetelverdeling hiervan verandert bij elke verkiezing en een nieuwe regering wordt gevormd aan de hand van mogelijke coalities.
Tientallen jaren was de samenstelling van de Tweede Kamer betrekkelijk stabiel. Kiezers bleven hun partij lang trouw en de leiders van die partijen konden het over het algemeen redelijk over zaken eens worden. Kamerleden bleven vaak lang op hun post.
In 2002 kwam er een eind aan deze stabiele periode. Sindsdien bestaat een groot deel van het electoraat uit zwevende kiezers. Hierdoor ontstond ruimte voor steeds meer partijen. Tegenwoordig zijn er in de Tweede Kamer geregeld grote verschuivingen en wordt na elke verkiezing ruim een derde van de parlementariërs vervangen door een nieuwkomer. Dit kan een risico zijn voor de continuïteit van het beleid en daarmee de betrouwbaarheid van het openbaar bestuur. Er gaan dan ook regelmatig stemmen op voor een kiesdrempel, die de bestuurbaarheid ten goede zou kunnen komen.
Marktwerking en balans
Met de Elektriciteitswet van 1998 werd de elektriciteitsmarkt geliberaliseerd. Dit is geen ‘gewone’ markt, want vraag en aanbod van elektriciteit moeten op elk moment perfect in balans zijn. TenneT heeft hierin een regulerende taak.
De consumptie wordt op basis van voorspellingen vooraf ingekocht. Een groot deel van de gemiddelde behoefte wordt – als baseload (24 uur per dag) en als peakload (tussen 8.00 en 20.00 uur) – een of meer jaren van tevoren voor een heel jaar ingekocht op de termijnmarkt. Met deze elektriciteit kan vervolgens net zo gehandeld worden als met aandelen. Op de day-aheadmarkt kan voor de volgende dag per uur de precieze productie worden ingekocht. Dan kan al redelijk worden ingeschat hoe de vraag zal verlopen.Op de dag zelf tenslotte, kan op de intradaymarkt tot 30 minuten van tevoren per kwartier nog elektriciteit worden gekocht of verkocht voor correcties op basis van de laatste voorspellingen. Daarmee is de vraag zo goed mogelijk afgedekt en zit het werk van de markt erop.
Maar ook bij een soepel werkende markt moet reservevermogen beschikbaar zijn om te kunnen op- of afregelen als er toch onbalans ontstaat. Dit is de taak van de TSO’s als TenneT, die hiervoor een marktsysteem voor regelvermogen runnen. Hier is capaciteit beschikbaar waarmee binnen een uur, minuut, of zelfs binnen enkele seconden de productie of het gebruik kan worden verhoogd of verlaagd. De kosten hiervan worden gedragen door marktpartijen waarvan de verhandelde energievolumes niet overeenkomen met de werkelijke productie of consumptie. De verrekening van deze Onbalansmarkt gebeurt achteraf, als alle meetgegevens binnen zijn.
Het toenemende aandeel duurzame energie maakt het risico op onbalans groter, terwijl het paraat houden van snel regelende centrales relatief steeds kostbaarder wordt. Door het sluiten van traditionele centrales zijn er bovendien minder roterende generatoren die door de traagheid van de roterende massa dempend werken. In het zo ontstane gat in de markt voor flexibiliteit opereren aggregatoren, die namens groepen huishoudens of bedrijven, vraag- of aanbodflexibiliteit verzamelen en aanbieden.
Energietransitie
Door de Elektriciteitswet van 1998 kwam het Nederlandse transportnet onder beheer van TenneT, dat hiermee de opvolger werd van de Sep. TenneT werd verantwoordelijk voor het transport van elektriciteit, de leveringszekerheid en de balans in het net. De elektriciteitsproductie werd aan de markt overgelaten, maar TenneT heeft 5-10% regelvermogen achter de hand om onbalans te voorkomen. Omdat de transportnetten onderling verbonden zijn, bestrijkt de elektriciteitsmarkt vrijwel heel Europa. TenneT werkt daarom met andere TSO’s samen in de ENTSO-E.
Voor het dagelijks beheer van de transportnetten heeft TenneT Control Centers in Arnhem (220 en 380 kV) en in Ede (110 en 150 kV). Voor calamiteiten is er een crisisruimte. Het Network Operations Center bewaakt de data- en telecomverbindingen waamee het elektriciteitsnet wordt beveiligd en gemonitord. De fysieke beveiliging wordt gecoördineerd vanuit de Centrale Meldkamer. De verbindingen met de stations op zee worden bestuurd vanuit de Offshore Control Room en het Marine Operations Center. In het Duitse werkgebied heeft TenneT vergelijkbare voorzieningen.
TenneT is verder verantwoordelijk voor planning, aanleg en onderhoud van de transportnetten, aansluitingen van offshore wind en de internationale verbindingen. TenneT heeft hiermee een belangrijke rol in de energietransitie, omdat door de grootschalige inzet van elektrisch vervoer, warmtepompen en de elektrificatie van de industrie de vraag naar elektriciteit zal verdrievoudigen. In 2050 wordt op de Noordzee 77 GW windenergie opgewekt. Hiervan kan een deel worden omgezet in waterstof voor opslag en voor gebruik in elektriciteitscentrales en industrie, maar het grootste deel zal via de Europese transportnetten de gebruikers moeten bereiken.
Balans in lokale netten
Begin jaren tachtig kregen de toenmalige elektriciteitsbedrijven te maken met de opkomst van decentrale opwekking. In eerste instantie ging het hierbij vooral om warmte-krachtkoppeling. Die was met name voor tuinders interessant, omdat zij zowel de elektriciteit als de warmte en CO2 in hun kassen kunnen gebruiken. Ook begonnen bedrijven en particulieren zonne- en windenergie te installeren. Het landelijk net kon deze fluctuerende extra belasting in eerste instantie vrij soepel absorberen. Inmiddels wordt het aandeel duurzame energie echter al zo groot dat dit veel moeilijker wordt – en dat aandeel zal nog veel groter worden. De Nederlandse CO2-uitstoot moet in 2030 immers met 55-60% zijn verminderd.
Een groot deel van de toekomstige energiebehoefte zal met windmolens op de Noordzee worden opgewekt en door TenneT op het transportnet worden aangesloten. Maar ook op land komen steeds meer windmolens en zonneparken. De distributienetten waarop deze worden aangesloten, zullen moeten worden verzwaard. Dit kost echter teveel tijd.
Door de belasting en de productie op lokaal niveau in balans te houden, kan het energietransport in de netten worden beperkt en is er meer capaciteit beschikbaar. Alliander en andere distributiebedrijven doen hier nu op kleine schaal proeven mee. Congestie kan worden voorkomen met lokale opslag van energie maar vooral door burgers en bedrijven – met variabele prijzen – te stimuleren vooral energie te gebruiken op het moment dat die beschikbaar is. TenneT en de netbeheerders bieden hiervoor met GOPACS een platform voor lokale energiemarkten.
Om de netfrequentie stabiel te houden (balans) moeten vraag en opwek per deelnet integraal worden bestuurd. Dit zal grotendeels geautomatiseerd gebeuren, maar de taak van de distributiebedrijven verandert erdoor. De distribution network operators wordt distribution system operator: DNO to DSO.
Eilandbedrijf
Boskalis is een van de grootste baggeraars ter wereld, maar het bedrijf is ook actief in offshore industrie en bezit sleepboten en bergingsschepen. De vloot telt, naast talloze kleinere schepen, ook een aantal zeer grote ‘plants’.
Een daarvan is de hypermoderne Krios, net als zusterschip Helios gebouwd bij scheepswerf IHC. Het is een self-propelled cutter suction dredger, die met een snijkop tot 35 meter diep kan baggeren in zowel zand- als rotsachtige bodem en veelal wordt ingezet bij de aanleg en het onderhoud van havens en vaarwegen. Het losgewerkte materiaal wordt opgezogen en via een drijvende leiding in een barge gepompt of naar de wal geperst.
De Krios heeft diesel-elektrische opwekking: voortstuwing en alle equipment aan boord zijn elektrisch aangedreven. De energie wordt opgewekt door diesel-generatorsets (DG) met een gezamenlijk geïnstalleerd vermogen van 24.000 kW. Drie main DG’s leveren tot 21.000 kW wisselstroom, die via frequentiedrives een deel van de motoren aan boord aandrijft. Omdat de elektriciteit hierdoor is vervuild met harmonischen wordt met een roterende omvormer ‘schone’ elektriciteit gemaakt voor de laagspanningsverbruikers en verlichting. Voor noodgevallen of black-outsituaties is er een zelf bekrachtigde noodgenerator. Het hoogspanningsnet is met een weerstand geaard; het laagspanningsnet is een zwevend net.
Bij het baggeren draait het schip om een spud die in de bodem steekt. Het schip beweegt hierbij met zijlieren tussen twee ankers heen en weer, terwijl de snijkop de bodem bewerkt. Na elke zwaai maakt het schip hydraulisch een stap naar voren en begint aan de volgende zwaai.
Alles aan de Krios is groot en zwaar: de ‘ladder’ met snijkop weegt 2.200 ton, de spuds 250 ton en de ankers 50 ton. De snijkop heeft twee motoren van 3.500 kW, de pomp van de zuiger drie motoren van 5.200 kW. Het elektrisch net van het schip werkt dan ook onder zware omstandigheden. Bij het ontwerp moet rekening worden gehouden met grote belastingverschillen tijdens het werk, het wegpompen van materiaal en met het terugleveren van energie bij het laten zakken van snijkop en anker of ander gereedschap. Alle elektrische processen zijn volledig geautomatiseerd en op de brug en in de control room van de machinekamer wordt alles met touchscreens, joysticks en trackballs bediend. Bij het baggeren wordt de hele zuiger vanuit de baggerstoel in het stuurhuis bediend door een enkele operator.
Meten is weten
Vóór Nederland vanaf 2015 op grote schaal kon worden voorzien van slimme meters, is er lang gediscussieerd of de voordelen ervan opwogen tegen privacybezwaren. Tegen het op afstand aflezen van de meterstanden hebben de meeste mensen en de toezichthouders geen bezwaar, maar voor de energietransitie – met zonnepanelen, opslag en teruglevering – is er behoefte aan nieuwe functionaliteit. De netbeheerder kan namelijk met de data van de slimme meter veel meer inzicht krijgen in wat er precies gebeurt in de midden- en laagspanningsnetten.
Voor de nog te ontwikkelen functionaliteit van de slimme meter bestaat nog geen duidelijke regelgeving. Netbeheer Nederland heeft daarom een voorstel voor een Gedragscode Slim Netbeheer aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voorgelegd. Deze bepaalt dat voor iedere nieuwe toepassing van gegevens eerst een use case moet worden gemaakt, die door deskundigen wordt beoordeeld. Netbeheerders kunnen pas na akkoord de nieuwe werkwijze gebruiken.
De slimme meter kan goed worden gebruikt om snel de ernst en omvang van storingen en netproblemen vast te stellen. Ook kunnen netproblemen worden gesignaleerd nog voor ze tot klachten van gebruikers leiden – zoals wanneer bezitters van zonnepanelen ontdekken dat ze niet altijd kunnen terugleveren. Voor dit geval is een use case gemaakt: een te lage of te hoge spanning is een event dat de slimme meter registreert. Als dat met een bepaalde regelmaat plaatsvindt (trap 1) mag de netbeheerder tien dagen lang elke tien minuten de spanning op de aansluitingen van de betreffende MSR monitoren (trap 2). Met deze gegevens kan de beste oplossing worden bepaald.
De spanning van aansluitingen zegt niet veel over individuele gebruikers, maar bij het registreren van het stroomverbruik is dat anders. Als klanten straks met het op- en ontladen van hun elektrische auto deelnemen aan het oplossen van congestie, is naast meterstanden ook de time of use van belang. Voor dergelijke toepassingen zullen ook use cases moeten worden gemaakt.
Stedin en Phase to Phase hebben in de pilot MFE2Vision (MFE is meter front end) hiervoor proeven gedaan met het toepassen van geaggregeerde slimme-meterdata in Vision Cloud Solution.
Privacy by design
De eerste generatie slimme meters wordt vanaf 2025 vervangen. De gebruikte GPRS-technologie is inmiddels verouderd en de energietransitie vraagt bovendien om meters met nieuwe mogelijkheden.
Vervanging van de meters is kostbaar en arbeidsintensief, en bovendien vervelend voor klanten. Netbeheer Nederland werkt daarom aan een meer gebruiksvriendelijke slimme meter. Op de ENLIT-beurs van 2021 in Milaan is een voorstel voor de NextGen slimme meter gepresenteerd. Deze NextGen meter wordt gesplitst in een longlife meetunit en een eenvoudig vervangbare gateway. De gateway is via
LTE-M (5G) verbonden met de netbeheerder en via een ethernet-kabel met de router van de bewoner. Het aansluiten van een nieuwe gateway wordt in de toekomst plug and play, waarvoor geen technisch opgeleid personeel meer nodig is. De klant kan zelf online precies bepalen met welke marktpartijen hij zijn data deelt. Netbeheer Nederland bouwt hiervoor een toestemmingsplatform.
Ook voor netbeheerders kunnen de meet- en kwaliteitsgegevens een schat aan nuttige statistische informatie zijn. Privacyregels eisen dat deze gegevens geanonimiseerd worden. Elke aansluiting krijgt hiervoor een profiel (bijvoorbeeld: gemiddelde tussenwoning met zonnepanelen en warmtepomp) en de gegevens kunnen alleen in combinatie met dat profiel – en niet met te herleiden klantdata – worden gebruikt. Hiervoor wordt MPC-cryptografie (Multi Party Computation) ingezet. De meetgegevens worden door de gateway versleuteld en verstuurd. Aan het headend, de ontvangende kant, worden ze versleuteld verwerkt.
Technolution Spark en Roseman Labs hebben deze Privacy by Design-toepassingen voor Stedin in laboratoriumsituaties getest. Zodra de huidige generatie slimme meters is vervangen, kan de technologie direct worden ingezet.
Control Room of the Future
Een steeds groter deel van de elektriciteitsproductie wordt opgewekt door vele duizenden duurzame energiebronnen, terwijl traditionele centrales sluiten. Om bij deze toenemende complexiteit het energiesysteem betrouwbaar te houden zullen bestaande systemen moeten worden gemoderniseerd. De huidige energiemanagementsystemen zullen worden vervangen en er moeten geheel nieuwe hulpmiddelen worden ontwikkeld voor inzicht in en besturing van de netten. Hiervoor is veel onderzoek nodig.
De Control Room of the Future (CRotF), onderdeel van het nieuwe Electrical Sustainable Power (ESP) Lab van de TU Delft, biedt voor dit onderzoek een effectief en veilig ecosysteem, waarin producten en software van verschillende leveranciers en marktpartijen kunnen samenwerken. Nieuwe technieken kunnen hier in samenhang met de bestaande systemen worden bestudeerd, door gebruik te maken van een digital twin van het Nederlandse elektriciteitsnet op de Real-Time Digital Simulator (RTDS) van het ESP Lab.
De CRotF is in de eerste plaats een proeftuin waar nieuwe automatiseringstoepassingen in de (virtuele) praktijk kunnen worden getest en bestudeerd. Gebruikers kunnen beschikken over geavanceerde visualisaties en algoritmes. De CRotF biedt tevens een ideale omgeving voor het ontwikkelen van de procesautomatisering en protocollen voor de toekomstige bedrijfsvoering. Voor operators zullen intuïtieve mens-machine-interfaces moeten worden ontwikkeld, die hier in de praktijk kunnen worden getest en verbeterd.
Bij het digitaliseren van de energienetten ontstaan nieuwe beveiligingsrisico’s, omdat IT en OT (Information Technology en Operational Technology) steeds meer verweven raken. Omdat energienetten onderdeel van de vitale infrastructuur, moeten hoogwaardige beveiligingsoplossingen – high assurance – worden ontwikkeld. In de CRotF kunnen deze in de praktijk worden beproefd.
Samen met hoofdsponsor Tennet ondersteunen Technolution Spark en Phase to Phase de ontwikkeling van de Control Room of the Future.